In 1387 had Aleijd van Aelbrecht gekregen „die husinghe
ende hofstat in den Haghe, daartoe door hem alstoen ghecoft
jeghens Heren Adaem van Berwaerde, en volgens de rekening
van dat jaar „verdobbelde Aelbrecht 22 guldens in Joncvr. Alides
husinghe, terwijl optie selve tijt mijn Joncker van Beijeren”,
zijn zoon Willem, werd gegeven mede te dobbelen 10 guldens en
Jonker Jan, de andere zoon, 4 guldens.
Of dezen in Aleijds woning mede van de partij waren, blijkt
niet, wèl, dat men het op moreel gebied toen niet zoo heel
precies nam, althans berekening van 1386/7 vermeldt eenenpost,
die daaromtrent wel iets te denken geeft: „bij beveelnesse van
minen here van Oestervant (Hertog Willem, den oudsten zoon)
gheg. Pieternellekijn in hoer kinderbedde tot cleder, tot enen
bonten voeder en horen cost mede te doen, tsamen LXII ir
VI s, IIII d,” een belangrijk bedrag voor dien tijd.
en die tuin scheidde mins heren vertrekken van die, welke
langzamerhand daartegenover beoosten de kapel, langs den
vijver waren gebouwd, bij de toename van het gezin eerst
voor de kinderen, vervolgens voor de Gravin, daarna voor
Aleijd van Poelgeest en ten slotte voor den Graaf zelven.
Reeds bij het leven zijner eerste vrouw, Margaretha
van Liegnitz, die 26 Febr. 1386 stierf, is in de rekening
van het jaar 1385/6 sprake van „Robbijn mins heren
lieve Ghesellinne waghener”, en in de rekening van 1386/7
komt voor eenepost voor werkzaamheden in dedienres earner
van Poelgheest, en had Jonkvrouwe Aleijd dus reeds eigen
vertrekken op het hof.
Blijkens de rekening van 1387/8 werden toen in die
vertrekken verschillende werkzaamheden uitgevoerder
kwam nuwes glas in een veijnster casijn met sinen
veijnsteren op die trappe, die men gaet in Joncvr. Aliden
earner, een nuwe veijnster casijn mit tralies in hare earner,
horen haert te vermaken, de stille te matsen, in de
waerderop ghewrocht, in horen kelnaer een wijnstellinghe,
een bierstellinghe, een tredzoer en baneken gemaect, een
onderscot geplaatst, en gewerkt an een ristelgier die
HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DEXIVdeEEUW. 167