HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DEXIVDEEEUW. 169
onderverdieping, daar naast was haar oratoer, en de earner
van de vrouwe die bij mine vrouwe te wesen plag, alsook
het vertrek van de jonkvrouwen, die dienst hadden en mire
vrouwe waerderobbe. Daarbij lag vermoedelijk ook mire
vrouwe stove, hare heijmelicke earner en een cleen coken,
met de overige vertrekken mede eene volledige groep, een
eigen kwartier vormend, met de aangrenzende oude sale
tot ontvang-zaal.
Ook mire vrouwe earner was ghepavijet en had een steenen
vloer, die af en toe geboet werd; zij had mede een groote
seoerstien met een dikwijls hoog opvlammend houtvuur
van eijeken en boijeken blocken met de onmisbare blaesbalg
de veijnsteren mit glase in loede en mit wintiseren versien,
draaiden aen hanghelessen en waren sluitbaer met iseren
clincken en crammen en ringhen, de dore had een clinck-
slot met nose en tevens een scote en voor die dore stond-
binnen de earner een windeweer waaraan in 1383, twaalf
waghenscots ghebesicht was.
In de sierlijke eijeken betstede lag een groot bed met
peluwe, dat X ft' gekost had en daarnaast stond de bedde-
stoc, het bedde omhanghen met gherdine of beddeclede
met de noodige hangherie en coerden.
De rekening van 1372 doet zien, dat de kamer alstoen met
rood fluweel en zijde geheel bekleed werd: „betaelt XVI
stic rode fluwele tot mijnre vrouwe earner behoef XLVIII ft',
XIX rode sindael (zijden stof), XI ft' roets gaerns te corden,
ft' zide te linte, XII lake rode bolcraens, te samen
LXXI ft'. XIX s. X d.
Kostbare tapijten dekten den vloer voor een groot deel
en ghordijnen of voorhangsels de veijnstren. In die kamer
vond men voorts eene ureclocke, vaste venster-zitten en
baneken mit geborduurde cussenen belegd, eene eiken tafel,
waarover een fijn gerande linnen dwaal neerhing, voorts
stonden er bemaelde taefelkens en een groote eijeken