In mire vrouwe baedstove stond de badcupe met eenre
cappe ende een lozen bodem, en was de Gravinne soms
een tijdlang op reis, dan werden in dien tijd mire vrouwe
stove kaghelen vermaect, alle scoerstienen geruumt, alle
bedden versien, vernaeijt en verhemelt, de vloeren waar
noodig ghepaveijt, de veijnstren, waert te doene was, nuwes
beglaset, de daken alle gestoppet, de ghoten gesoudiert,
kortom alles nagezien en weder in goeden staat gebracht.
De vrij kleine vertrekken in onvoldoende getale, van
mire vrouwe, beoosten der oude sale gelegen, vertrekken,
eigenlijk niet voor aanbouw geschikt, werden bij de toename
van het gezin onvoldoende, en van daar, dat nu beoosten
de kapelle, nuwe cameren werden aangebouwd, eerst
voor de kinderen en het personeel met hun verzorging be
last, en in en na 1366, mede voor de Gravin.
Zoo ontstond nu tegenover mins heren kwartier, en
door een ghanc langs het caetshof daarmede verbonden,
het nieuwe kwartier van mire vrouwe, het Beijersche
kwartier (E) genoemd, waarin zich tevens bevonden de
kamers harer dochters, althans „de vrouwen earner van
Gelre”, zijnde het vertrek harer oudste dochter Catha
rine, sinds 1371 weduwe van Eduard van Gelre, en „mire
jonevrouwen earner van Henegouwen”, waarschijnlijk ’t
vertrek der jongste dochter, Johanna. De kamer, waarin
na Aelbrechts dood, zijne weduwe, Margaretha van Cleve,
bij voorkeur haar verblijf had, en waarin zij tenjare 1412
stierf, werd sedert althans nog in '1438 „die earner van
Cleve” genoemd, en bevond zich naar alle waarschijn
lijkheid in het gekanteelde gebouwtje aan de vijver-zijde.
In ol bij het nieuwe verblijf van mire vrouwe van Beijeren
aan den vijver, hebben wij mede te zoeken de vrouwen-
camer, de hoghe earner, de grote earner, mire vrouwe
cleijn camerkin, de onder-camer en andere vertrekken
van het personeel aan hare herberghe verbonden, kamers,
HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE EEUW. I 71