den ghepaveijden vloer, en in 1375/6 besteed de leijdecker
mit zine knechte 5 daghe met het dak te stoppen.
Is de oude sael, althans het muurwerk en een enkel boog
venster met zijn diepe sitten, nog overgebleven, van die
nuwe sael, ook wel de dans-sael genoemd, is niets meer
over dan misschien nog enkele in den grond verscholen
fondamenten.
Gelukkiger was dus het lot der groote zaal, welke,
hoezeer verbouwd en eindelijk geheel ingesloten en bezijden
vensterloos geworden, toch in haar geheel nog, vrij wel on
veranderd, met haar trotsche overkapping is overgebleven
tot in het jaar 1861. De meer dan ergerlijke wijze, waarop
zij toen zoogenaamd werd hersteld en vernieuwd, na jaren
lang alle onderhoud gemist te hebben, werd de oorzaak harer
ontmanteling en afdoende restauratie in de jaren 1896
tot 1904.
Eene beschrijving dezer zaal, reeds bij herhaling ge
geven o.a. in de Bijdragen van die Haghe van het jaar
1905 en in het prachtwerk „De Grafelijke Zalen” in 1907
met steun van het departement van Waterstaat uitge
geven, overbodig achtend, wensch ik alléén in herinnering
te brengen het ameublement en enkele bizonderheden dier
zaal, voor zooveel daarvan in de rekeningen sprake is.
De zaal, die tot vóór-vertrek tot ’s Graven verblijven, tot
verzamel-hal en tot feest-zaal tevens diende, was met kleine
estrikken geplavijt, die eerst in 1395, tijdens Aelbrecht,
door groote Mechelsche tegels vervangen werdenhaar
muren waren gepleisterd en werden om de 15 of 20 jaar
gewit, en haar ziende kap dan tevens geveghet, waarbij
men een windaes gebruikte en een kiste toegestelt werd,
waarin de wercluden stonden. In 1383/4 schijnt er eene
groote lekkage in de bekapping ontstaan te zijn, althans
„Jan den Viscop werd toen ghesent naar Henegouwen an
minen heer ende an mijnre vrouwe, om te weten, hoe
HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE EEUW. I 75