hof, vandaar, dat die brug dan ook meestal de coken-
bregghe, en die poort, de coken-poirte werd genoemdal
hetgeen de keuken noodig had, behoefde dus niet over
het neder- en voor-hof aangevoerd te worden, en het tot
de keuken-afdeeling behoorend personeel had hierdoor
tevens zijn eigen in- en uitgang.
De groote keuken was een op zich zelf staand laagsteenen
gebouw met rieten dak, dat af en toe met leem werd be
streken en onbrandbaar gemaakt, („ene knechte die coke
gheleijmt; om cleije mede te leijmen, om coehaar mede te
menghen met de cleije”). Wij vinden in die keuken, be
halve een groote oven, een groot fornuis met een rpantel
of rookvang gedekt, die mede geliemt werd, en bovendien
nog een haert of open vuur, mede overmanteld, alles van
steen, die dikwijls losgebrand, bij herhaling moest worden
vermaect, verteghelt of vernieuwd. Soms ook is er sprake
van die „vuren te hoghen, Van den oven te verhairsteden”,
of „den scoerstien in de grote coken te verhemelen”, aan
welken schoorsteen aan twee groote en dertien kleine kram
men tal van keuken-gereedschappen hingen.
In die keuken zelf was eene ophaalput; met een
iseren rinc was de gemetselde hals van boven omsloten
en daarop stond een houten standerd of galg, waaraan
in een oogh de polleije hinc met de iseren kette en de
met iser beslagen ophaal-emmer, terwijl door een ghotier
voir die putte het overgestorte water wegliep. De post:
„ene dore an die trappe in die coken”, heeft blijkbaar be
trekking niet op de groote coken, maar op de cleen coken
in mire vrouwe kwartier.
Behalve vaste tafels en vaste banken vond men er
tevens tafels op schragen en losse sit- én werck- én
vleijsch-bankeneijcken plancken werden verbesicht an
die stanche in die coken, en op scapperaden stonden
langs de wanden, groote stapels ronde houten scotelen,
178 HET GRAFELIJK LEVEN INDIE HAGHE, IN DE XIVDE EEUW.