184 HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE EEUW.
Het Slachuijs.
cleijn loijtsij getijmmerd daer men reijghers ende putoirs
in pleecht te setten”.
In den slachuse met zoden gedekt, met grote dore en
met plancke bevloerd, werden door Claes en Allert de
vleijshouwers en Boudijn de pensenier de beesten geslacht
en afgehouwen, waarvoor zij per beest betaald werden de
ruimte was geheel of ten deele overwelfd, althans de rekenin
gen spreken van die wulften, en men vond er scaepskribbe
en varkenscotten, waaruit blijkt dat er ook beesten tijdelijk
gestald werden. Er stonden werkbanken en eiken kisten,
en er was een groten ijsen rinc mit ene penne, daer men
die ossen an bint als men se slaet, en tal van nieuwe haken
dienden dat vleijsch an te hanghen mit horen naghelen. Bij
het vleijschhuus stond een klein roke-huijs, waarin de daar
voor bestemde stukken vleesch, zijden spek of partijen visch
werden gerookt.
Het houten Wasc-huijs mit riede gedeckt stond vlak langs
de gracht en had een door een loeijve overdekte stoep
aan ’t water, waarop de maghet stond te spoelen binnen
’t wasc-huse hing, boven ’t open vuur door een mantel over
dekt, de grote koperen waterketel aan een ijzeren hael.
Het Broü-hues, mede met riet gedekt en tot de coken-
groep behoorende, komt slechts bij uitzondering in de
rekeningen van dezen tijd meer voor, in plaats van gelijk
voorheen, zelf het bier nog te brouwen, liet men dit nu
aanvoeren uit Delft, Gouda, Haarlem, Hamburg, enz.
en, was er bij toeval geen bier op vaten in den kelder
voorhanden, dan werden er eenige kannen „op de kerfstock”,
uit een taveerne aan ’t Spoije gehaald.
In de groote houten schuur met riet gedekt werd de voor
raad „barninghe” geborgen, benoodigd zoowel ter verwar-