ming der vertrekken en zalen, als voor de cokens, ’t bac-
en wasc-huus en ’t lardier.
In de open' vuren in de vertrekken werden alleen
groote blokken hout, in ’t bosch gehouwen, „fotzeel-
houts” genoemd, gebruikt, in de keukens enz. zoo ’t schijnt
enkel turf. Die turf, onderscheiden in wits- en in roets-torfs,
werd gedolven door daartoe aangenomen arbeiders in
mijns heren venen in en buten den Haghe, met scuijte
of op waghenen aangevoerd en na met horden ’t coken-hof
belegd te hebben, gereden naar de schuijre en aldaer ge-
hemelt ende upgeworpen. Was bij vorst de gracht dicht
gevroren, dan werd er ’s nachts gewaakt, door eenen knecht
ad i stuver per nacht „die den torf wakede die wile dat
’t ijs lach”. Het hout schijnt vaak ook buiten de schuur
bijwijze van barch opgestapeld te zijn geweest, de torf-
molle (molm) werd, als zijnde waardeloos, steets uten
hove gereden.
De groote born-putte midden op het coken-hof, leverde
al het water dat noodig was in het bac-huus, het slacht-
huijs, het vleijsch- en het wasch-huus en was dus dikwijls
bezet met een druk pratend of lachend groepje.
In de pentrije, bezijden de groote zaal, werd al het in
’t bachuus gebakkene geborgen, de scoene broede en vooral
dat, wat bij feesten het talent van den meester pentier had ge
wrocht. In de verschillende „tritsoiren” of aanrechtkamers,
bij de zalen en in elk kwartier aanwezig, vinden wij behalve
een ghepavijde of steenen vloer, een haert of scoerstien, ten
einde de spijzen te kunnen warmen, muurbancken, kisten,
tafels, scapperaden voor de scottelen, platielen, een stander
of houte met pijpen om een twee- of drietal kaersen in
te zetten en een ghote voor uitlaat van het water, gebruikt
om iets af te wasschen.
Ook in de schenkkamer, benoorden de groote sale, ten
onrechte „bottelrije” geheeten, vinden wij eene zelfde in-
HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE EEUW. 185