188 HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGUE, IN DE XIVDE EEUW.
op reis gingendan waren er dikwijls verschillende knechts,
die holpe naeijen, elk voor twee stuvers daghes.
Mire vrouwe had haar eigen borduerwercker of wapen-
sticker en deze had eene eigen kamer, waarin onder diens
toezicht soms twee of meer borduerders weken aaneen
bezig waren, zittend op stoelen1) voor hun borduerraemen.
De breede zitbanken langs de wanden dienden tevens tot
kisten en in die kisten en mede in de scrienen en op de
scapperaerdsen tegen den wand en in de aangrenzende
bergkamer, was geborgen eene groote verscheidenheid
van allerlei lakenen, niet alleen in ’t algemeen het ridder-
laken, het jonchren-laken, het knechts-laken en het wollen
lakens, dat men ’s winters den arme lude gaf om Goeds
wille, maar ook het Engelse en Vlaemse laken, zoo
blaeus als bruns, zoo graeuws als groens, zoo roets
als roetorange, zoo wits als zwarts laken. Men vond er
mede linnens-lakens, strijps- en wollen- en siden-lakens,
alsook covel- en andere lakens mede te voederen, puijck-
laken, dat diende tot cousen, hoesen en socken en voorts
kostbare zidene lakenen en prachtvolle ghulde dubbel laken en,
alsook scarlaken, zoo enkel als dubbel en dat in verschil
lende coleuren.
In eene afzonderlijke kist lag het laken dat diende voor
pape-clederen en het halfzwart laken voor rou-clederen
in andere kisten waren geborgen de boemwolle, de saeijen,
de strijpts, de fusteijne en de flueele in onderscheidene
coleuren.
Groot ook was de verscheidenheid en soms de voorraad
van pavelderijnen of bontwercs voor bontvoeder tot winter-
cleder, meest op de marcten tot Vlaenderen ghecoft. En was
daarvan de voorraad verwerkt, dan werd ter geschikter tijd
b De stoel als zitplaats was destijds eene bijzonderheid; in
de Graf, rekeningen van dezen tijd komt deze enkel voor,
in de kapel en bij de borduurwerkers.