HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE I-IAGHE, IN DE XIVDE EEUW. 189 de pelser tot Brugghe ghesendt bontwercs te copen, dat aan gekomen, alsdan door den bontwerker in den Haghe werd getelt en vertelt en bereijt. In allerlei soorten en namen werd dit onderscheidenin cleijn en ghesmart bontvoeder, in grauwen buten voeder, in graeu bonte pels, in canine pels, in lammeren pels, in vossen pels, in scoen swerts timmert marters, in hermelijn, enz. Hoe dit gebruikt werd, zeggen mede de rekeningen de poort- en hof-wachters kregen elk van min here een groten lammeren-pels, om inne te waken; mins heren camerlinc kreeg een vossen-pels; mins heren wanten en mutse werden met marters-vellen gevoedert; tot mins heren widen roe te voederen werd ene graeue bonten pels ge bruikt; met grauwe rugghen werd de tabbert voorzien, het hermelijn diende vooral tot mire vrouwen behoef; met bunsinghe vellen werden de hanse, mit vossen soms de cousen ghevoedert, reënvellen dienden tot hoesnestelen, hontsvellen zelfs worden gebruikt, en was het noodig, dan werden in de taelgerije „de deden ontvoedert, weder- gevoedert ende die voeder verscoenet ende gedroecht als si nat waren ende dese te doen was.” In een goed gesloten scrine bewaarde de meijster de zide, het ghaern, het silverdraet, de ziden en sulvren boerden, de sulvren cnopen, de linten met spreuken of wapenschilden in zijde bestikt, alsook de langhe vederen en de struus- ende pawesvederen, de silveren gespen, de rinaelden, de stalen ringhe en de met zilver beslagen riemen, de snoeren en coerden. In de taelgerie werd ook het kamer- en bed-linnen ge naaid of hersteld en mede mins heren pavellionen en sindalen, zijnde de kleine vlaggen en wimpels, die op reis mins heren en mirs vrouwe waghenen en scepen en het door hen betrokken open huis kenmerkten en de op de cussenen en voorhangsels der vertrekken gestickte

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1909 | | pagina 204