EEUW.
194 HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE
gereed liggend. Op de eiken tafels stonden tinnen can-
delaers en daarin roeter keersen, om die tafels eiken
baneken en vóór het groote open vuur in elke kamer een
teen en scherm. J)
Ook de beide huis-kapelaans, die van min here en die
van mire vrouwe, hadden elk hun eigen kamer; er was mede
eene meester-enapenkamer, terwijl in de rekeningen van
1386/7 nog meer dan 14 verschillende kamers genoemd
worden, zooals Heer Philips’ earner van Wassenaar, of
ook de earner van den Borchgrave van Leijden, zooals Mr.
Jorijs’ earner, Florijs Ghijsebrechts’ earner, Heer Oelrie’s
earner, Willems’ earner van Cronenburg, enz. enz., alle
evenwel zonder eenige aanduiding omtrent hare ligging,
die, in eene volgende rekening meestal weder onder andere
benamingen voorkomen.
Ook mins heren Jonchren ut Beijeren hadden hun kamers,
en mede is er sprake van „ene grote heren-camer” en van.
„ene swarte earner”, misschien wel het vertrek, waarin
het lijk van overledenen van aanzien, tot het hofpersoneel
behoorende, vóór de ter graflegging werd geplaatst en be
waakt. De castellanus had eene eigen woning met hof,
gelegen in den noord-oostelijken hoek van het Binnen-hof,
langs den vijver en de binnen-gracht, waarover eene brug
met poort in den ringmuur toegang gaf naar den kooltuin.
De Grote of inderste poirte, westwaarts toegang gevende tot
het Buiten-hof, was voorzien met eene valbregghe en val-
porte; zij werd bewoond door den poort-bewaarder, bijgestaan
door wakers en eene poort-wacht. Door de Coken-poorte
had men zuidwaarts over het coken-hof met eene brug toe
gang naar het Spoije en door de „uterste poirte” gelegen
naast de woning van den Castellanus oostwaarts toegang
x) Wat verder de inrichting en de beteekenis van de Grafelijke
kanselarij en tresorij betreft, moet ik verwijzen naar het meer
genoemde werk van Jhr. Mr. Th. van Riemsdijk.