204 HET grafelijk leven in die haghe, in de XIVde eeuw. sorgde, deels aan den grooten coeltuijn en aan de boem- ghaerde, die zich uitstrekte tot aan de oostelijke buiten gracht en het tegenwoordige Plein innam. „Zoete”, het wive van den coelfune, had eene vaste wedde voor den tuin te bewaren, te verzorgen en met een oesvat als ’t droog was, de jonge planten uit een tobbe of emmer water te geven. Jacob wineman versorgde den winghert, snoeijde deze en bond hem op met behulp van sparren, latten, horden, teenen en wilghen, daarbij door arbeijtslude of door denstlude uter bouverije geholpen, die op crodewaghene mist brachten en tevens hielpen spitten en poten, saeijen en soden. „Copken uter boemgaerde” had een jaerlixe pensie van XIII p. II s. VI d. en werd geholpen door „Bertelmeus” de grebber en door wijff Venus” en haar dochter, die kwam wieden daers te doene was. Veel zeggen de rekeningen ons echter niet van tuin en boomgaard; uit één enkelen post „ene spade die min here brac”, valt af te leiden, dat de Graaf er soms zelf ook in bezig was; voorts blijkt de aanwezigheid van „proeijelen”, zooals „onder die linde een proeijel te maken”, of, „van een proeijel te maken van soden en die soden te slaen”; een enkele maal ook schijnt men daar mede de tuinen zelve bedoeld te hebben zoo is er sprake van „den groten proijel”, „van mins heren en mire vrouwen proijel” en van „den papen proijel”, enz. Rond den grooten kooltuin, deze insluitend en bescher mend, was, zoo ’t schijnt, eene meervoudige rei boomen, de Poten genaamd, onderscheiden soms in oude en nuwe Poten. In die Poten nu, liet Aelbrecht in 1384 een „Doele schietbane” maken ten dienste van de St. Jorijs-scutten ut die I-Iaghe, aan wier oefeningen en wedstrijden hij zelf soms deelnam, althans in 1386/7 komt een post voor: „ghegeven minen heren in die doelen te verschieten”;

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1909 | | pagina 222