HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE EEUW. 205
eene sciltcamer, onder een dak van
En hiermede is ’s Graven Hof, is zijn kasteel in die
Haghe, nu zóó volledig beschreven als de uit die dagen
overgeblevene rekeningen zulks toelieten, eene beschrijving,
misschien wel wat heel uitvoerig en ongenietbaar geworden,
hetgeen echter niet te vermijden viel, wilde men een zoo
volkomen en duidelijk mogelijk beeld van alles geven.
Trots die uitvoerigheid, zijn er echter nog tal van vragen,
waarop die rekeningen geen antwoord geven, onopgelost
gebleven.
De inrichting en indeeling van ’s Graven hof en her-
berghe ofghezinde, was trouwens geheel in overeenstemming
met hetgeen althans, hier te lande aan een Grafelijk of Her
togelijk Hof gebruikelijk was, in hoofdzaak gelijk aan die
van het Hof van Gelre en die van Brabant en uit
de rekeningen van het huis van de Heeren van Blois,
zijnde de Heeren van Schoonhoven, ter Goude, enz. blijkt,
dat ook de inrichting hunner hofhouding en het daaraan
verbonden personeel in bijna elk opzicht éénzelfde was.
Ook de Heer van Blois had zijn grootzegel-bewaarder,
bij die Doele was
horden gemaakt.
Midden in den coeltuijn achter de oude zaal liet de Graaf
ten jare 1401 van steen nog een soort zomerhuis zetten,
,’t nuwe huijs in den coeltuijn”, waarvan door min here
zelf den eersten stien ghelegt wert, en waarin een scoer-
stien gemaect werd van ghehouwen stien en in hetjaar
1386 liet de Graaf „in den houte” een fonteijn delven
en daartoe een dam in die beke leggen, en is er sprake
van eene cupe tot de fonteijn.
Was er wintval geweest in ’t Haghe houte, dan kwamen
onder toezicht van Claijs van den houte, tal van arbeijdslude
dagen achtereen „fotzelen”, dat is haardblokken maken,
om deze vervolgens in waghenen op den hof te mennen.