Aldus Mr. P. van der Schelling, in zijn „Historie van het Notarisschap”, verschenen in 1745. nemen, dat ging toen evenmin als het nu zou gaan, ten zij misschien een enkele keer, als men zich aan het avond maal wat al te goed mocht hebben gedaan; als regel, was dit echter tegen de proprieteit der dingen, in strijd voor een rustigen slaap. Na, ot reeds tijdens zijn ontbijt, ontving de Graaf achter eenvolgens de boden, den vorigen avond of dien eigen morgen met brieven of tijdingen van zijn balliuwen, castel- lani, van zijn rentmeesters of goede steden aangekomen, liet hen eerst vertellen, wat er in de plaats, vanwaar zij kwamen en in de steden en plaatsen, die zij onderweg hadden aangedaan of waarin zij hadden overnacht, sedert hun laatste komst van daar, was gebeurd, las dan enkele hunner brieven of hoorde de tijdingen die zij kwamen brengen en zond hen daarna heen met het bevel om zich in den middag of tegen den avond of vóór den volgenden morgen tot vertrek met het antwoord gereed te houden. Daarna ontving de Graaf zijn meester klerk, liet zich door dezen de ontvangen doch nog ongelezen brieven voorlezen, besprak met hem den inhoud, voor zooveel hij met het opmaken eener beantwoording daarbij betrokken was, deed enkele der uitgaande brieven met sin heijmelic signet of teicken voorzien, en andere, in plaats van met een zegel of teeken, met zijne handteekening, bestaande uit eene cirkelvormige lijn, waar binnen door drie ruwe strepen, de eerste letter van zijn naam, de A was afgebeeld. Daarna ontving hij zijn tresorier, zijn camerlinc, of de edelen, die zich daartoe hadden aangemeld bij den dore- waerder van sin earner, bezocht vervolgens zijn stallen en zijn paarden, besprak met den maarschalk den toestand van zijn ors, dat in ’t laetste steec-spel gewond 208 HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE EEUW.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1909 | | pagina 226