Slechts éen enkele maal, in de rekening van 1346/7. is er
sprake van één zilveren vork, die gebroken was en met
een mede gebroken lepel door jan de Lewe gemaect werd.
HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE EEUW. 21 I
eerst na gekoeld te zijn, in de kannen werd ge
schonken die op ’t dressoir stonden.
Men at aan ’s Graven tafel, nadat de grond vooraf eerst
met welriekend kruid was bestrooid, terwijl ’s winters wel
riekend kruid werd gebrand, uit zilveren schotels en
diende uit zilveren schalen; ook het zout, de mosterd en
de peper was in zilveren vaatkens, de gember, ’t con-
fijts, in sulvren cruut-nappenmen dronk uit zilveren
coppen of kroezen, terwijl die van den Graaf en van de
Gravin geheel of ten deele vergout en tevens met hun
wapens voorzien, verwapent waren, evenals de schalen en
schotels. Men gebruikte zilveren messen en lepels, doch
nog geen vorken, de vork komt alleen voor als vleijs-
gaffel, als drietands vorke in die boverie, en als iseren
vork, om het hooi te vorkelen, en zij die dit deden werden dan
vorkelaers genoemd. De tafel was gedekt met een afhan
gend linnen laken met doorwerkten rand en na afloop
van den etene gingen de pages weder bij ieder der aan-
zittenden rond met een zilveren lavore en dwaal, hen
in de gelegenheid stellend hun handen' te wasschen.
Was het noen-maal, na de gebruikelijke dankzegging
door den kapelaan, geëindigd, dan reed de Graaf bij goed
weer met de Gravin en gevolg te paard uit, ’t zij naar
’s Gravesande, of, als het er vrij-marcket was naar Delft,
of zelfs naar Leiden, om aldaar eenige inkoopen te doen
en te zien welke nuwe waren de kooplieden uit Keulen
of uit Brugge er hadden uitgestald, of wel, men ging
jagen in de duinen of in het bosch of bij de plassen,
en, was het weer weinig uitlokkend of dreigend, welnu,
dan werden met belangstelling opgenomen de vorderingen