HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE EEUW. 221
Over deze abdij, die evenals tal van andere kloosters destijds
zelden hare poort voor voornaam bezoek sloot, is uitvoerig
geschreven door Dr. G. D. S. Schotel in zijn: „De Abdij van
Rijnsburg”, verschenen in 1851.
De abdij te Rijnsburg, voor adellijke joffers omstreeks
den jare 1133 door Gravin Petronella gesticht, was niet
zelden het doel van een wandelrit voor den Graaf en de
Gravin met hun gevolg; men reet dan etene tot Reijnsborch
en verbleef daar des nachts en soms nog den volgenden
dag, en ook Heer Jan van Blois met sin heren quam daer
niet zelden en dansede en hoveerde mitten cloestervrouwen
en verteerde daar soms veel geld. rj
Machteld, de gemalin van Aelbrecht’s krankzinnig ge
worden broeder, was, in Holland zijnde, meest daar, en
het schijnt, dat Aelbrecht’s dochters, in die abdij ten deele
hare opvoeding ontvangen hebben.
Op Zondag gingen de Graaf en de Gravin, ter plaatse
waar zij vertoefden, geregeld in de parochie-kerk de hoog
mis bijwonen, alsdan ten offergelde gevende meestal elk
vier schellingen, en aan de arme hide, die hen bij ’t uitgaan
in ’t kerkportaal in grooten getale soms opwachtten, twee
schellingen; giften, op speciale hoechtiden, op Paesch-
heiligendag, op Alregoetsheiligendag, enz., verdubbeld.
Door den aalmoezenier of mins heren paep,werden boven
dien vóór of op alle heijlighe daghe in de aelmisse-
camer bi de capelle an de schaamle lude om Goeds wille
giften in geld of in kleeding of voor brandstof of voedsel
uitgereikt; ook op Kerstnacht vinden wij min here ter kercke,
eene bizondere gaveII s. VIII d. offerend.
Ook op reis verzuimde men niet zoo mogelijk dagelijks
de mis te hooren, en dan boekte de klerk„mire vrouwe
in eenre capelle daer si misse hoerde upte weghe twisken
Dendermonde en Aelst, VIII d.”of „min heren tofferen tot