HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE EEUW. 225
15
De Carthusers te Sinte Geerdenberghe werden door den
Graaf vrijgesteld van morgengelt voor het land ter fundatie
van hun klooster en arme chisenaers, die hij op reis in
hun kluis zag zitten, waren zeker van een milde gave en
eens onderweg door „enen wive angesproken die clusenare
begeerde te worden, gaf hi haer ’t ghelt voer ene cluse.”
Vóór dat in 1396 de krijgstocht naar Friesland werd
ondernomen, deed de Gravin, die naar Enchusen was
mee gegaan, eene bedevaart naar de kerk te Mijzen bij
Medemblik en men ging op 27 Augustus van dat jaar
eerst ter schepe om over te steken en den tocht te be
ginnen, na gezamenlijk eene plechtige mis bijgewoond
en allen hunne ziel Gode bevolen te hebben, terwijl de
Friezen van hun kant zich mede ter kerke begaven en na
afloop van den dienst de kruisen, beelden en banieren
meenamen naar den Kuijnredijc, alwaar zij de Hollanders
verwachtten.
„En toen miin lieve here den upganx mitten hulpe
van Gode gewonnen hadde, ging men mit groeter
loeve ende mit blijscappe, danckende ende lovende, te
Egmonde offeren in Sint Aelbrechts capelle II nije gulden.”
om een huijs daertoe ghecoft, coste LXII jj;VI deckene VII
beddetieken en een seriën, deken en slaeplaken inne te sluten.”
Aan de Karthuizers. die zich in een groot en luchtig houten
gebouw buiten de vrijheid van Amsterdam hadden gevestigd,
gaf de Graaf op 27 September 1392 eene jaarlijksche rente van
300 gl-, gevestigd op het eiland den Hoorn in het IJ; hij nam hen
tevens in zijne bijzondre bescherming en gaf hun een groot huis
in die Haghe. dat zij echter aanjan van Arkel verkochten voor 900
Geldersche guldens hij schonk hun de 48 w rente, welke de stad
Amsterdam hem jaarlijks schuldig was van het Gouwenwater
en van de maat, zoodat de broeders, dank zij ’s Graven mild
heid, in staat waren een steenen klooster te bouwen „de Haven
der Zaligheid” geheeten.