IS
M
228 HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE EEUW.
Ontleend aan de rijmspreuken van W. v. Hildegaersberch.
VI. DE GRAAF TER JACHT.
„Vrolijc te wesen in armoede,
Dats grote rijeheit sonder goede.” 1)
Speellieden of pijpers^
ontleend aan een H. S.
De jacht als zijnde een bijna dagelijksch verzet, was
gaan „met mins heren plackaerde van kereke tot kereke
ome te condighen soe wie min here ghelt sculdich waren
van sine bede ende segghen wilde, dat hem aen mins here
ghelt ghebreke, die souden commen vor min here ter
rekeninghe doen of ter Goes” Oproepingen ter betaling
der tienden, der riemtalen, ter opkomst ter heirvaart of ter
terechtzitting, enz. enz. geschiedden destijds allen vanaf
den kansel,gelijk mededeelingen als deze: „dat min here een
ontsegbrieve had gekregen van den Heer van Arckel of
van den Bisschop van Utrecht of van den Hertoghe van
Gelre en dat men in de grensplaatsen nu dach en nacht
goede wacht houde en elke verdachte beweging sonder
vertreck min here zou doen weten.