244 HET grafelijk LEVEN INDIEHAGI-IE,INDEXIVdeEEUW.
io oude scilde, bedragende
daer die ame of coste
4 ft 4 s.”
Duurder was echter het bezoek op 31 Maart 1403, toen
hij vergezeld was van de Gravin en van zijne beide zoons
Willem en Jan. De wet werd toen vermaakt en „ons liefs
heren ghesinde en mir vrouwen ghesinde”, werden nu
van stadswege „verghift (begiftigd) elc na zinre state en
officie”. De kamerling van „Mijnheer van Holland”, aldus
werd de Graaf genoemd, kreeg 12 nieuwe Albertsguldens,
’s Graven roedragers 16 nieuwe Geldersche guldens; zijn
deurwaerder en valkenier elk 3 s. 4 d. en de deurwaerder
bovendien nog, als costumelick is, voor zijn jaarlijksch lam
4 s.; de buttelrie kreeg 2 kronen, de pijpers, trompetters en
gezellen 2 Geld, guldens; de klerken in de schrijfkamer 6
Vlaamsche nobels, des kanseliers gezinde 6 Geld, guldens; de
kamerling van „Mevrouwe van Holland” 4 Engelsche nobels,
hare roedragers 4 Geld, guldens, de fourier 6 Albertsguldens,
hare toortsdragers 3 Geld, guldens.
Ook het ghesinde van ’s Graven zoon Willem, van „Mijn
heer van Oostervant”, werd op gelijke wijze begiftigd en
inplaats van de groote som, die onzen lieven genadigen
Heer van Holland van de stad begeerde te leenen, „daer
die stede niet jeghens en mochte ende oec niet voorzien
was ende der stede voorn, in gheenre manieren verdraghen
en woude”, bood zij hem 1000 oude schilden ten geschenke,
„daermede scant hi der stede quite”
„Onzer lieve vrouwe van Holland”, die ook van de stad
had gehoopt te leenen, kreeg 400 Dordsche schilden, onse
lieve genadige Heer van Oostervant, kreeg 100 schilde en
’s Graven zoon Jan, de Bisschop van Luik, „mids dat hi in
langhen tiden an die stede niet beghaert en hadde en
oec zelde hier quam”, kreeg 50 Gentsche nobels. Buiten
dien kregen de heeren kanseliers en klerken nog bijzondere
giften, zoodat dit ééne bezoek aan de stad in ’t geheel