HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE EEUW. 245
Zie H. M. Kesteloo, „De Stadsrekeningen van Middelburg
■n 1365 1449”, verschenen in deel V van het Zeeuwsch Ge
nootschap in 1883.
kostte 414 13 s. 8 d., waartoe zij lijfrenten moest ver-
koopen tot een bedrag van 610 fc, 9 s. 8 d.
In November van datzelfde jaar trachtte de genadige
vrouwe op nieuw van de stad geld te leenen, om een
koopman in Keulen, wien zij eene groote som schuldig was,
te kunnen betalen, en op nieuw wist men met eene „hoe-
schede” of eene gift van 100 Engelsche nobels van die lee-
ning af te komen. Op ’t eigenaardigst vullen hier de reke
ningen dezer stad onze Grafelijke rekeningen aan, ’t beeld
boven gegeven van ’s Graven geldnood en de middelen
gebezigd om daarin te voorzien, verduidelijkend en tevens
aantoonend, hoe men, door ook ’s Heeren ghezinde elk naar
zijn officie te begiftigen, en inzonderheid den kanselier en
diens gezinde en klerken, zich reeds op een hoogst gevaar
lijken weg bewoog.
De vele verplichte reizen, hoe ongemakkelijk dikwijls
ook, brachten echter eene zeer nuttige afleiding in
’s Graven leven, en wat meer beteekent, zij brachten
hem, die zonder ministers, met een hem slechts adviseerende
raad, zelf moest regeeren, zelf moest beslissen en zelf
van alles de verantwoordelijkheid moest dragen, in voort
durende aanraking zoowel met zijne beambten, als vooral
met de bevolking en met harer vertegenwoordigers, de sche
penen, raden en geestelijken.
Op reis zijnde, nam hij bovendien dikwijls deel aan
de volksfeesten en aan de ommegangen, ging in de
parochie-kerken ter misse, bezocht de vrijmarkten of
kermissen, schoot mee in de doelens naar den papegaai,
ging soms mee aanzitten aan de gildemalen en, ofschoon
zelf slecht bij kas, gaf hij toch altijd giften en aalmoezen