256 HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE EEUW. land èn Utrecht volle vrijheid gaf, om de van dien dubbelen moord verdachten, zonder eenigen vorm van proces, dood te slaan, zonder tegen ons te verloren lijf ofte goed, terwijl hij bovendien de kasteelen dier verdachten liet be legeren, innemen en meerendeels te gronde toe sloopen.1) Uit de rekeningen blijkt tevens, dat de gerechtelijke kamp rechten toen niet alleen in gebruik, maar zelfs nog in eere waren, en dat zij, als gold het een feest, door den adel uit de buurt werden bijgewoond. In 1350 sond de Graaf ene bode ut Seelant tot Leijden ome de mate van den zwaerden en van den scilden, daer die kempe den camp mede soude ghevochten hebben tot Zierixe en zelf voer hi met sine ghesinde per scip van der Goes tot Zierixe ome aldaer tot den camp te wesen. En in Meije 1367 reet min’ here mit sin ghesinde tot Schoenhoven des .Saterdages doe men den camp vocht ende hi met den Hertoghe van Brabant en tal van ridde ren bij die gelegenheid de gast was van den Heer dier stad, van Jan van Blois, en datzelfde jaar, de derde weke van November vocht Wouter van Keeten te Rotter- damme op heren Aelbrechts bevelen, in bizijn van Jan van Blois, die hem van gracien gaf: 6 mottoen. Naar welk recht de Graaf vonnisde, in de gevallen, niet in de plaatselijke keuren, noch ook in ’t gewoonte recht voorzien, weet ik niet, wellicht bestonden er ook toen reeds geschrevene rechtsboeken, die in zulke gevallen l) Op 11 Nov. 1393, die van Leijde door min heren gelast de bailiu van Rijnland en Woerden te helpen in ’t vervolgen der moorderen van Willem Kuser, (Aleijd’s naam wordt daarbij verzwegen) en te sullen bernen, nederhouwen, soo datter stock noch staeck, noch muijr daer op staende en blijve; ghelijckerwijs ons dat toe gewijst is mit recht ende mit vonnisse. Op 12 November 1393 „de schout van Leiden bevolen de huijzen van Philips van Wassenaer te verwoesten en alle den anderen ballinghe huise van Willem Cusers doet.”

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1909 | | pagina 277