XI. DE GRAAF IN OORLOG. t) Ontleend aan de rijmspreuken van W. H. v. Hildegaersberch. 17 Kende hem selven een ijghelic man, Hine spraeck gheen quaet van anderen dan.”1) In oorlogstijden vooral, zal de Graaf het gemis aan vertrouwde en aan verantwoordelijke hulp van erkend gezag, dikwijls zwaar hebben gevoeld; de geheele zorg, de geheele voorbereiding, de proviandeering, de voorziening in geschut, de leiding, het vrede houden in en het bijeenhouden van zijn onderscheiden legertroepen, alsook het opperbevel, dat alles kwam feitelijk op hem alléén neer. Al zijn edellieden, steden en ambachten, moesten één voor één ter heervaart opgeroepen worden: „boden ghe- sent an alle den steden van Zuithollant, van Northollantende van Vrieslant (aldus de rekening 1358-9) an alle mins heren raden van Zuit- en Northollant ende an alle mins heren bal- liuwen van Zuit- en Northollant en Vrieslant, ome dat si alle reede wesen souden te comen met volre heerevaert tot Rotterdam, elc also vele lude met hem te brenghe als hem ghescreve was, daer sommighe of bliven souden in den Haghe en tot Haarlem.” En als de aldus opgeroepenen dan eindelijk bijeen waren, want erg veel haast had geen hunner, dan had de Graaf daarmede nog niet ter zijner beschikking een goed geoefend en aan strenge tucht gewend leger, maar slechts eene verzameling van zich bijna onafhankelijk gevoelende leger- groepjes, elk groepje staande onder een eigen hoofd, dat tot gids dienden, evenals het „onwaardeerbare” rechts boek van den Briel van Jan van Matthijsen, dat van het einde der XlVde eeuw dagteekent, en waarschijnlijk uit een ouder, doch sedert verloren rechtsboek, geput is. HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE EEUW. 257

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1909 | | pagina 278