en an den baliu van Scijedam, ome dat si wel tot hore steden sien souden, so datter nijemant vreemder dore en rede, men wiste wel wie hi ware, want min here verstaen hadde, dat vreemden heren comen souden van bute ome in mins heren lant te riden.” Een tweede bode werd ghesendt an den Borchgrave van Leijde, an den baliu van Rijnlant „ome dat die Burch- grave wel tot der stede van Leijde sien soude so dat daer mins heren vianden niet doer en toghen, want min here verstaen hadde, dat hoer upset ware daer doer te riden”, en den baeliu was ghescrevendat hi se vanghen soude of slaen als er enich quame binnen sinen bedrive over- mids dat dit bi nachte en bi daghe ghedaen moest wesen.” Tot Vlaerdinghen ging een bode „om dat si bewaren en wachten souden, dat nijemant te Delf waert en toghe si en sloeghen hoer hant daerane.” De Grave toge selve mitten live tot den besiete van Delf, en sloeg zijn legerkamp tot Risewijc up die gheest, liet daar sin tenten en pauwe-lioenen bereeden en lo geerde er zelf in sine tente „den roden toirne”, alwaar hij zijn camergewant had doen brengen, van daar uit tal van boden uitzendend, opdat toch de herevaertslude zich souden haesten om voor Delft te comen. Zelfs an die Vrouwe van Voerne ging een bode, dat si min here sende soude vol herevaert en dat si selve varen soude in Zeelant ome die bede in te riden; de abt van Middelborch werd versocht om haver voor het leger te zenden en van Teijlinghen werden tonnen scuts gezonden. Uit Amsterdam en uit Heusden liet de Graaf voor de belegering van Delft nu groote bliden komen, steenhouwers werden ontboden om blide-stienen te kappen, timmerlude zetten de bliden met heur windaesen in een en stelden ze op, gravers effenden den grond, stampten ze vast en HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE EEUW. 259

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1909 | | pagina 281