HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE EEUW. 267
Met de woorden, waarop ik mijne lezing in 1908 besloot,
zal ik ook deze studie eindigen:
Is het Vorst te zijn, voor hem en voor haar, die
zich die zware taak in vollen omvang bewust is, ook nu
nog hoogst moeilijk, hoeveel te meer dan niet in boven
geschetst tijdperk, toen alles hier in gisting was of kwam,
toen adel en geestelijkheid beiden, hun bestuursinvloed
over het maatschappelijk leven gaandeweg verloren en de
steden, steeds zelfbewuster die taak overnamen, en een con
stitutioneel Vorst, zooals wij deze kennen, nog niet bestond.
Het Graafschap Holland en Zeeland, was destijds meer
in naam als wel in werkelijkheid een Staat; bestaande,
uit eene veelheid van zelfbewuste factoren, zonder vol
doenden band, zonder algemeene wetten, door geen sterk
sprekend algemeen belang en door geen krachtige Vorsten
band geleid. Factoren, niet zelden door belangenstrijd
onderling verdeeld, elk zijn eigen voordeel, zijn eigen
weg zoekend en volgend.
En de Vorst, die aan het hoofd daarvan stond, was
in hoofdzaak geschillen-beslechter en grens-wachter; zonder
ministers, zonder ambtenaren, met dienaren slechts, zonder
eigen leger en vloot, en zijn inkomsten trekkend uit bronnen,
meerendeels lijnrecht in strijd met de zakelijke belangen
zijner onderzaten of goede steden en met dezer vrijheid
van handel en wandel.
heer, die God almachtich ghedencke en te sijner glorie
ontfaen moete, tot allen kerken binnen der stede lude soude
bi de ghesellen en arbeijders”en overal werd ter
zijner eere in de parochie-kerk eene plechtige uitvaart ge
houden en nog vele maanden lang memorien en nog vele
malen sijn jaerichgethide gevierd in onser Vrouwen
capelie in die Haghe.