I
282 HET VERVOERWEZEN VAN DEN HAAG IN DE XIXUE EEUW.
1
het Scheveningsche Veer wagentjes, bijna gelijk aan de
tegenwoordige veerwagens, en ook, zooals nu, zoodra er
genoeg reizigers waren, d. w. z. niet al te dikwijls, want
eerst in 1818 kwam de badgelegenheid tot stand, en wie
zich naar het visschersdorp wenschte te begeven, zag
meestal tegen de gezonde wandeling niet op.
En de verbindingen met de buitenwereld Men houde
mij ten goede, dat ik niet al de wekelijksche, twee- of
driewekelijksche beurtdiensten naar Dordrecht, Zwolle,
Middelburg of hoe die plaatsen ook verder mogen heeten
opnoem het zou den lezer maar vervelen. Elk dier gelegen
heden, die hun voornaamste verdienste in het goederen
vervoer vonden, namen telkens een, twee of drie reizigers,
soms meer, mee. Evenzoo de schuit naar Amsterdam,
want wie eenigszins haast had, ging met de Leidsche trek
schuit, en liet de eerste voor dengene, die zijn uur van
vertrek kon uitkiezen. De Leidsche schuit de volks-
schuit in tegenstelling van de marktschuit, die meer be
paaldelijk voor het overbrengen van goederen diende
de Leidsche schuit dan bracht het publiek in een 4V2
uur in onze academiestad. De vertrekuren, 7 a 8 per dag,
waren zoo ingericht, dat de schuiten te Leiden aansloten
op het veer van Leiden naar Haarlem en met dat naar
Amsterdam, terwijl toch nog de tijd werd gelaten onder
het loopen door de Sleutelveste ergens aan te leggen tot
het gebruiken van het noodige. Missen der aansluiting was
ondenkbaar, waar er door de regeeringen met behulp van
commissarissen op het veer streng toezicht werd gehouden.
Er werd bijvoorbeeld bepaald, dat het personeel niet mocht
vloeken, dat zij niet dronken dienst mochten doen, dat men
met het luiden van de bel moest afvaren; dat de schuit
geregeld op de helling moest worden nagezien, en overigens
goed schoongehouden, ja zoo nu en dan onder water gezet
dat men niet meer dan het bepaalde geld mocht vragen;