HET VERVOERWEZEN VAN DEN HAAG IN DE XIXDE EEUW. 283 en dat er altijd een tweede schuit moest aanleggen, bij legger moest zijn,” zooals de geijkte term luidt, om, wanneer de eerste vol mocht wezen, en er zich nog meer rei zigers (zij het dan ook een enkele) aanmeldde, deze over te voeren. Er moesten goede paarden zijn, ge schikte jagers en.... bij ijs mocht niet te vroeg den dienst worden gestaaktde belangen bij deze goedkoope verbin dingen waren te groot. Wat van den Leidschen veerdienst gezegd is, geldt bijna evenzoo voor dien naar Delft. Evenals nu nog was er ook toen een druk verkeer tusschen beide plaatsen, ook in verband met het verder liggende Rotterdam. En al heeft Maaskamp zich ook vergist, toen hij in 1806 in zijn reis naar Holland sprak van een halfuursdienst, de uursdienst was in den middag niet voldoende, om de Delvenaars, die van hun zaken in Den Haag huiswaarts keerden, terug te voerener ging daarom ongeveer 4 uur een extra schuit naar de Prinsenstad. Verder was de dienst halfslag heel vroeg van het Haagje af om den reizigers gelegenheid te geven zoo vroeg mogelijk, d. w. z. reeds om 9 of 10 uur in Rotterdam te doen komen, daarentegen was het laatste vertrekuur uit Delft nog vrij laat. Een eigenaardigheid van die veerdiensten op kleinen afstand door geheel Elolland was en dat is tot het einde van hun bestaan zoo gebleven dat de dienst werd uit geoefend door evenveel schippers van de twee steden, waartusschen hij was ingericht, die ieder in den voor middag alleen van hun woonplaats afvoeren, om ’smiddags na één uur alle vertrekuren in tegenovergestelde richting waar te nemen. Slechts zelden werd van die regeling af geweken, namelijk bij groote drukte, zooals bij Haagsche en Delftsche kermis, tweede Pinksterdag enz. En waren er niet genoeg schippers wat bij het varen van volg- schuiten of ziekten wel eens kon voorkomen dan

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1909 | | pagina 312