3 16 HET VERVOERWEZEN VAN DEN HAAG IN DE XIXDE EEUW.
IV.
Het eerste geregelde openbare middel van vervoer naar
Scheveningen dagteekent van den tijd, dat Pronk zijn bad
huis inrichtte, dus van 1828, toen de hiervoor reeds ge
noemde stalhouder Reijman een zijner omnibussen ’s zomers
naar Scheveningen liet rijden; in Den Haag was de afrit
Vreeswijk, GoudaOudewater en Den HaagVoorscho
ten—Leiden Wassenaar), en ook de laatste lijn nog
onder veel bezwarender bepalingen. Zoo stonden bijv, de
eigenaars van de Laan v. N. O. I. niet toe, dat van hun
weg gebruik gemaakt werd, zoodat er van Voorburg tot
Den Haag een afzonderlijke lijn moest worden gebouwd.
Wel deed de „Ned. Rhijn Sp.-Mij.”, zooals wij boven
gezien hebben, den voorslag, om, wanneer de stoom
tram niet tot Den Haag werd doorgetrokken, op elke
tram een trein te laten loopen, maar de „IJsselstoomtram-
Maatschappij” want dat was de naam der voormelde
onderneming geworden ging daar niet op in, waar
schijnlijk, omdat het haar verband met de mededinging met
de andere vervoermiddelen van het grootste gewicht voor
kwam, zoowel reizigers, als vooral de goederen zelf in
eens door naar de hoofstad van Z.-Holland te vervoeren.
Zoo werd in 1885 de tram naar Voorburg geopend, als
laatste stuk van die lijn. De dienst was zoo ingericht,
dat men elk uur naar Voorburg (zomers tot Wijkerbrug)
en elke 2 uur met enkele tusschenuren naar Leiden kon
reizen, maar de verdiensten wogen niet op tegen de
inkomsten, en zoo zien wij in 1890 de exploitatie in han
den eener „Maatschappij tot Exploitatie van Tramwegen”,
die later ook de lijn in eigendom kreeg, door het inleggen
van een wissel een halfuursdienst Den HaagVoorburg
mogelijk maakte, en verder ook vele verbeteringen aan
den weg aanbracht.