HET VERVOERWEZEN VAN DEN HAAG IN DE XIXDE EEUW. 319
over’) en deze kon op 1864 den dienst openen; de omni
bussen bleven echter nog rijden. De laatste maal, dat van
den dienst van Zijdenbos vóór de opening der tram
sprake was, was op 2e Pinksterdag van 1864; er werd
toen van gezegd, dat zij stampvol was, maar ook dat van
zulk een over bezette wagen in de Parkstraat de as brak,
zeker niet de eerste keer dat zulks gebeurdede laatste
keer, dat ik ze vermeld vond, was met de Pinkster 1870,
toen zij resp. 1500 en 4200 reizigers vervoerde tegen
de H. T. M. 2000 en 4000.
De nieuwe tram met zijn prachtige wagens, meer uit-
gebreiden dienst en goed gekleed personeel (op de nikkelen
knoopen stond D. T. C. te lezen), was zeer zeker een
aanwinst, zooals ook het ’s winters rijden, doch uit het
meergemelde stuk van Mr. A. E. H. Goekoop, dat vooral
in dit opzicht zeer volledig is, blijkt, dat de dienst niet
vol te houden was met het beschikbare materiaal4 wagens
werden dan ook aan de „Nederlandsche Railroute Maat
schappij”, hiervoor bij het bespreken der Delftsche tram
genoemd, overgedragen, en een nieuwe aera begon. Hoe
het in die aera niet beter ging men leze het in het reeds
meermalen genoemde artikel over de Haagsche tram. Over
het algemeen was de maatschappij zeer autoritairde
prijzen (en dat bleef zoo tot 1883) warentot ’s avonds 6
20 ets, na dat uur 25 ets.; de dienst’s zomers’s morgens
om het anderhalf, ’s middags om de drie kwartier,
terwijl er enkele jaren den eenen dag langs den ouden
weg heen en langs den nieuwen terug werd gereden, den
anderen dag in omgekeerde richting. Slechts de avond-
ritten werden zoowel langs den ouden, als den nieuwen
Er wordt verhaald, dat men de vreemde kapitalisten op
2-1' Pinksterdag Scheveningen liet bezoeken, en hen in den waan
bracht, of het verkeer op den druksten dag van het jaar als
maatstaf moest worden genomen.