34i
besloot Beijnen dure voort
„Er was een club in ’t Haagje,
Der kunsten trouwe staf,
Wien men bij ’tzilvren feestty
Een zilvren beker gaf.
Maar als deze drinkt op den reednaar
Welsprekend van hart en mond,
Dan staat de beker verweduwd,
Gaat nooit aan ’t feestmaal rond.
Niets ging dien beker te boven,
’t Was Oefnings heiligst pand.
Bij elk Servetje stond hij
Aan ’s Praeses rechterhand.
HET GENOOTSCHAP „OEFENING KWEEKT KENNIS*’.
sche rijk, dat door overmaat van ontwikkeling en bloei
te gronde ging. Maar hij wanhoopte daarom nog niet.
„Immers, sprak hij Goethe heeft gezegd, dat de
kunsten den mensch niet moeten leiden, maar geleiden
op den levensweg; naast de materie staat immers voor
den mensch het ideaal, naast de behoefte aan het gees
telijk schoone en goede, en daarin vond de redenaar de
roeping van nog verre toekomst voor het Genootschap,
dat vermaard was in den lande, wijl geen man van
naam of beteekenis er arbeidde zonder de spranken van
zijn geest uit te storten en over te storten in het gemoeds
leven van dezen kring.
Die werkzaamheid -
nog vele, vele jaren 1”
Aangaande den genoemden beker herinnert Boele van
Hensbroek nog in zijn vermakelijke feuilleton van Het
Vaderland i Maart 1909 het geestig dichtje, als
den weerklank van Goethes König von Thule: