344
HET GENOOTSCHAP „OEFENING KWEEKT KENNIS”.
„herfst volge in niet berekenbaren tijd.” Maar nog hadden
wij het niet gegrepen. De een klaagde in Nurkschen
geest: „het is het oude „Oefening” niet meer”een ander
vond enkele bijdragen beneden peil. Eindelijk besloot het
bestuur een middenweg in te slaan en nu eens een
spreker voor den geheelen avond uit te noodigen, dan
weder na een meer degelijke letterkundige of historische
voordracht van den een, een ander met een meer luimige
bijdrage of de uiterlijke voordracht van dicht of ondicht
te laten optreden. En onze Margadant sprak van het
genootschapsjaar 1908/9 als van een jubeljaar. Dat jubel
jaar zou worden ingeleid met een tooneeluitvoering van
Hoofts Warenar door het gezelschap van Willem Royaards.
Op zeer ruime schaal werden uitnoodigingen gezonden, waar-
door men véle nieuwe leden hoopte te winnen. Men fluisterde
ik weet niet welk groot getal. Maar ik dacht met den
aartsvader Abraham, die ten laatste den geringen eisch
van vijf rechtvaardigen stelde bescheidener kon het
kwalijk tot behoud van een zeker tweetal steden
ik dacht als wij maar een half dozijn nieuwelingen oog
sten, want de meeste menschen genieten toch allerliefst
buiten bezwaar van hun schatkist. En zie het half dozijn min
één was onze aanwinst! En men had toch zoo genoten.
Intusschen kon ons bestuur, trots dien vooruitgang,
het oog niet sluiten voor het feit, dat de strijd om het
bestaan ook in ons Genootschap voortdurend zich liet
gevoelen. Zijn niet de laatste 25 jaren de gelegenheden
tot uitspanning en ontspanning in onze hofstad verveel-
vuldigd? Hebben wij niet meer liefhebberij-tooneelver-
eenigingen gekregen? Geeft niet menige dag een literaire
matinée met voordrachten aan Multatuli en anderen ont
leend? Telt de degelijke stichting „Kunst voor allen”
haar leden niet bij honderd- en nog eens honderdtallen
Hebben wij onze orgelconcerten niet gekregen?