368
VAN EEN AAP IN 1777-
dan eene aanmerking van den Heer G.
Forster in het II Deel zijner Reize rondom deWeereld,
te Londen in het Engelsch in 1777 uitgegeven, verdient
hier deze korte wederlegging, terwijl wij andere naamlooze
prulschriften geen antwoord waardig achten. Wij zeggen
dan maar eenvoudig, zonder zijn zo onvoorzigtig als
Hemsterhuis, directeur van het „Cabinet de médailles
antiques”, die ook de achting en het vertrouwen genoot
van Prinses Gallitzin. Uit haar naam kwam deze heer
dan ook, het sterven van den aap vernomen hebbende,
Vosmaer verzoeken het lijk aan hem af te staan voor de
Prinses. Toen Vosmaer, die geen instructies daaromtrent
ontvangen had en zich hierop beriep, dit weigerde, werden
aanstonds een paar hatelijke briefjes gewisseld.
De Prins liet aan Vosmaer weten dat het Z. D. H’s.
wensch was, dat de aap werd opgezonden aan prof.
Camper, doch Vosmaer, door de minder vriendelijke
bejegening van Hemsterhuis geprikkeld, en bewust van
zijne volkomen onschuld aan het geheele apen-incident,
vroeg en kreeg gehoor bij den Prins. Hij beklaagde zich
over Hemsterhuis en verdedigde zijne handelingen, welke
de goedkeuring verwierven van Z. D. H., die echter bij
zijn besluit bleef om toe te geven aan de wenschen der
Prinses, en eene commissie benoemde van eenige heeren,
om na te gaan in welken toestand zich de aap bevond,
wiens gevild karkas in een flesch met sterk water wachtte
op de dingen die komen zouden. De inspectie liep naar
wensch af en Vosmaer verzond de flesch den 31 Januari
1777.
Behalve de onaangenaamheden met den heer Hemster
huis had Vosmaer nog andere te verduren van een
heer Forster, met wien hij, aan het slot van zijne
beschouwingen over den aap, het volgende appeltje
schilt