VAN EEN AAP IN 1777.
373
’s.Prinsen lijfarts.
of beschuldigingen van mijne besending, verzogt ik, dat
Zijne Doorl. Hoogheid heeren geliefde te benoemen om
het cadaver te bezien (hier bij waeren present gem
heer stalmeester Bigot, de kamerheeren Van Brandsen-
burg, Van Randwijk, Van Erbach, de Bibliots Joncourd) of
niet alles in de vereischte order (zoo voor mijn mogelijk)
behouden en geconserveert was; dit wierd goedgekeurt
en Zijne Doorl. Hoogheid zeide mij den volgenden
morgen dat genoegen te zullen geeven. Denzelven dag
des avonds om 6 of 7 uuren ontfing ik de bijgaende
origineele brief van de hr. Hemsterhuijs, sub No. 3, in
vrij discreter termen. Ik had zijn briefje, onder No. 2
overgelegt, nog niet beantwoord, eerst willende zien
waerheen de zaken zouden loopen; dan, de knegt op
bescheit wagtende, schreef ik dit bijliggende sub No. 4,
en ik schreef denzelfden avond aen de heer Camper
de brief onder No. 5, waeruit men nog maer flaauw de
indirecte handelwijze van dien heer zal konnen zien.
Woensdag 28.
Deeze morgen om elf uuren kwamen de heeren stal
meester Bigot, de heer professor Velsen, x) de hr. chi-
rurgyn Schenk en de hr. Joncourd, om het gevilde cadaver
van den orang-outang te zien en of hetzelve niet in dien
stand was en verzorgt zoo als ik gezegt had. Ik liet de
reeds toegemaakte fles openen, het lighaam daar uit haelen
en men vond het in de volmaakste order, zoo ver zulks
had konnen blijven, wilde men het voorwerp voor het
cabinet van Zijne Doorluchtigste Hoogheid (alleen mijne
attentie) conserveeren. Den heer professor Velzen liet
alleen twee kleine insnijdinge in de buik maaken om
toegang aen de spiritus te geeven om ook daar in te