4°9
was,
van
van
DEN HAAG IN 1567.
spronkelijke stuk niet. In 1908 kwam het afschrift op het
Algemeen Rijksarchief onder eenige rechterlijke stukken
Lisse. Het is geschreven met de hand van Cornelis
Immerseel Corneliszoon, die van 15901631 schout
en gedurende een gedëelte van dien tijd ook secretaris
van Lisse was, en daarbij langen tijd als zaakwaarnemer
optrad.
De personen die de verklaring aflegden, waren niet
de eersten de besten, maar een advocaat voor het Hof
van Holland en de secretaris van het Hof. Het is dus wel
zeker, dat hetgeen hier verhaald wordt, geen overdreven
voorstelling was, maar de waarheid weergaf. Wij leeren
uit de getuigenis het volgende
Omtrent Kerstmis 1566 had Glaude de Glarges, secre
taris van het Hof van Holland (tweede getuige) voor
Mr Gerrit van der Laen, te Voorhout, of den curateur en
administrateur van diens goederen, Mr Antonis Hoftslach,
advocaat (eersten getuige), een inventaris van de eigen
domsbewijzen van Mr Van der Laen, die zich zoowel
binnen Leiden als te Voorhout bevonden, gemaakt. Van
bijna alle stukken had de secretaris daarbij gewaarmerkte
afschriften vervaardigd. Het moet wel een onrustige tijd
geweest zijn, dat men toen tot zulke voorzorgsmaatregelen
overging. Eenigen tijd later, in het begin van 1567, begon
er in Den Haag een groote vrees te ontstaan voor een
inval van de „knechten van Brederode”. Dezen toch waren
uit Vianen plotseling naar Amsterdam getrokken en hierop
was in Den Haag zoo’n schrik ontstaan voor „invasie,
brant off andere overloop van knechten ende rapallie”, dat
men gerust van een paniek kan spreken. Iedereen in Den
Haag toch, zoo verklaarde Mr Hoffslach, had toen „zijn
goet herwaerts ende derwaerts” verzonden, daer hij meende
’tzelve best bewaert te zijn”. Ook hij zelf, als administrateur
van Mr Van der Laen’s goederen, had na Paschen 1567