82
HAAGSCHE OPSTOOTJES IN DEN PATRIOTTENTIJD.
geloof in het droit divin van den regeerder hadden onder-
mijnd, moet men wel toegeven, dat iemand als Willem V,
hoe ook van goeden wil en vol ijver, met een groot besef
van zijn verantwoordelijkheid het toch met het tijdstip
van zijn geboorte niet heel gelukkig heeft getroffen, en
dat hij, zoo ergens, hierover recht zou hebben gehad zich
te beklagen.
De regeeringsreglementen, in 1674 en 1747 in de land
provinciën gaarne bewilligd, werden jegens hem een steen
des aanstoots. Wat tegenover den vader een daad van
vrijen wil had geschenen, nl. het aannemen der regle
menten, werd tegenover den zoon een ergernis, hetzij
omdat men de zedelijke beginselen niet meer kon waar-
deeren, die de basis waren geweest voor de opdracht van
zulk een grooten macht aan den Stadhouder, hetzij omdat
zij menigeen den weg versperden tot voordeeligeregeerings-
baantjes, hetzij om beide redenen te gelijk.
In ieder geval, vóór 1780 is er in sommige van die
landprovincies klimmende wrevel, gevoed door de intel-
lectuels van dien tijd, die, op grond van het natuurrecht
tegenover het Romeinsche recht, den invloed van een
grooteren kring burgers op de regeering erkend wilden
zien, tegenover de almacht van een enkelen vorst, ook al
bestond deze, zooals hier, niet rechtstreeks, maar slechts
indirect.
In de landprovinciën liet het optreden van de profes
soren, predikanten, meesters in de rechten en doctoren
de massa vrij wel koud, doch schoot de liefde voor het
Oranjehuis toch te kort om haar te bewegen zich in het
geding te mengen. In Holland was dit, zooals wij zullen
zien, geheel anders.
De ongelukkige afloop van dezen oorlog van 1780 ver
beterde natuurlijk nergens de stemming. De reusachtige
verliezen aan onzen handel toegebracht, bekwam menig