HET VISSCHERIJBEDRIJF TE SCHEVENINGEN IN DE 16DE EEUW. 119
t) Die op de malen varen. Hiermede worden waarschijnlijk
bedoeld de visschers, die des avonds uitgingen en eiken morgen
aan den afslag kwamen. Maal heeft in het Middelnederlandse!!
de beteekenis van halven marktdag. Nog heeft de afslag van
versche visch voornamelijk in de voormiddaguren plaats;
handelaars, vischventers en vischvrouwen vinden dan de beste
gelegenheid om hun waar aan den man te brengen.
oft op
int diepe ofte daert hem belieft, dan sent hij ons weder
ut dat diepe of van daert hem belieft, den scelvissen
weder, die men dan meyvis noemt met groter
overvloedichheijt en oock den bollick, die men wij-
tinck noemt.”
Omtrent de beteekenis van het woord „droeck”, zegt
Coenen: „Den droeck op onse Sceveninghs duits soe veel
geseijt als overvloedich, of den meesten hoop”.
„En dan worden der noch van sommighe visgers, die
op de malen r) varen, ghevanghen seer goede leckere
vette sc oil en voor den rijckdom en veel tonghen, die
onse naeste steden den rijckdom eeten met cruysbesien
(kruisbessen).
„Den Meymaent uit sijnde comende in Juny na Pinxteren,
dan trecken onse meesten visgers, die by de Hollantssche
ende Zeelantssche kusten woonachtig zijn om den harinck
te vanghen in de Noortzee onder Scotland, want dan
sent Godt almachtich den meyscelvis ende den bolck
weder naet diepe in zee oft op een ander lant ende
plaetse daert hem belieft.
„Dan in Junius wesende verleent ons dan onse goede
God vast en dicht aen onsen ouvere weder een ander
geslachte, den p i e t e r m a n s met groote overvloedigheijt.
En hier onder noch ander geslachten van visschen, als
zeehanen, poen (poon), zeebrasems, maer den
pietermans prynsypalijck in grooter menichte alst warme
sonnescijn est ende stil weder.