124 HET VISSCHERIJBEDRIJF TE SCHEVENINGEN IN DE l6DEEEUW. ver- NASCHRIFT. Men vischte te Scheveningen ook wel voor zijn maak. Coenen vertelt daarvan „Ende noch es bij ons luijden van de visschersdorpen die aen onse Hollantsce kusten leggen eenige luijden, dat geen dagelijcse visschers en zijn, visschen met een net, een man gaende op ’t lant en een man gaende wat diepe in ’t water en dit wort bij ons ghenoemt singelen, dit wort ghedaen meest in den somer om een plasier.” Er werd aan het strand ook met zegens gevischt, maar dan moest om wat te vangen de wind „overlandsch” zijn; deze visscherij werd meest uitgeoefend door „viscopers en wagenaers” (waarschijnlijk worden hiermede bedoeld de voerlieden). Men bracht met een „cleijn scuitcen” de eene lijn van het net in zee, de andere lijn werd aan het strand vastgehouden. Coenen verklaart zelf eens van de partij geweest te zijn, en toen tusschen Scheveningen een wagen vol visch gevangen te hebben. De visscherij, zooals die in onze dagen door de Sche- veningers wordt uitgeoefend, heeft een geheel ander karakter dan die in vorige eeuwen. Het is bekend, dat de haringvisscherij in den tijd van Karel V zoo groote voordeelen opleverde, dat zij Neerlands goudmijn werd genoemd; doch van dat goud kwam heel weinig in de zakken der Scheveningers en van de andere visschers aan de Hollandsche kust. Wel mochten zij op haring visschen, maar zij moesten die versch aan-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1910 | | pagina 134