EEN AANZIENLIJK KATHOLIEK HAGENAAR IN DE l8DE EEUW. I39 kamer heerschte 17de eeuwsche deftigheid. Uit de zwarte lijsten keken de patricische voorouders van vader- en moederszijde over hun onberispelijk geplooide kragen elkander met rechtmatigen trotsch aan, stil vergenoegd, dat zij het zoo goed met de wederzijdsche familie hadden getroffen en niet onaangenaam verrast zich in gezelschap te bevinden van de Koningin van Boheme x) en van twee kardinalen, neven van wijlen paus Innocentius den elfden. Een groot deel van een wand werd ingenomen door een portretstuk in zwarte lijst van Gerard van Honthorst, geteekend 1652, voorstellende als jong meisje, de groot moeder van den heer des huizes, Marguerite de Roodere, later gehuwd met Reinier van Heemskerck. Mej. de Roodere was volgens het portret een zeer aanvallige jonge dame en daar zij in den kring harer kennissen den naam had van een niet onverdienstelijke schilderes te zijn, had Honthorst haar uitgebeeld, zittende voor een schildersezel, waarop een mansportret, waaraan zij bezig is te werken, terwijl een andere dame over de leuning van haar stoel daarnaar staat te kijken. Dit doek werd geflankeerd door twee bizonder mooie portretten voorstellende Mr. H. v. P.’s overgrootvader Dr. Hoynck en diens vrouw Anna van Muylwijk, geschilderd door Mierevelt in 1628 en 1633. Aan een anderen wand hingen bij elkaar de portretten, die door het tweede huwelijk in het bezit der familie waren gekomen. Het waren o. a. Arend Franckensz. van der Meer, schout van Delft en baljuw van Delfland, gestorven in 1508, die er allesbehalve minzaam uitzag en bij het volk dan ook met den veel beteekenenden naam van „kwaad Aagjen” werd aangeduid; van hem ging de vol gende anecdote, die niet voor 's mans goedertierenheid pleitte. x) 10 Dec. 1632 poseerde de Koningin van Boheme voor Mierevelt. (C. A. van Sypesteyn. Het Hof van Boheme p. 33). Mr. H. v. P. was raadsheer van den Keurvorst van de Paltz.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1910 | | pagina 151