7
jaar zes, het tweede jaar twaalf stuivers per week betalen,
met een benevens een stuiver „tot Sonnendachs geit”.
(N°. IX). Een Fransche schoenmaker ook de acte is
in het Fransch opgesteld neemt voor vier jaar een
leerling aan en zal hem onderwijzen in „tout ce que
concerne l’office et mestier du courdonnier”; van leergeld
is geen sprake; alleen zal de meester den leerling inwoning,
kost en kleeding verschaffen en zelfs nog na ommekomst
der vier jaren „un nouveau habit”. (N°. X). Dan is er
een vader, die zijn zoon in de leer doet om in drie jaar
,,’t ambacht van wielmacken” te leeren; ook hier zal de
meester „cost, dranck ende slaepstede” verschaffen, maar
daarentegen zal de vader leveren „de bedde met sijn
toebehoren, omme daerop bequamelijck te mogen slapen”.
Het leergeld bedraagt 130 gulden. Eigenaardig in dit
contract is het beding, dat de meester den jongen „2 mael
daechs (sijnde ’s middaech ende ’s avonts) sal laten ter
schole gaen” (Nu. XI).
Een eigenaardig leercontract is het volgende.
Mr. Bernaert Langestraet besteedde den 25 Februari 1642
zijn zoon Antoni Bernardus in de leer bij een zekeren
Jan Daemen van Keulen, ,,mr. springer ende speelder”,
en dat wel voor den zeer langen termijn van acht jaren.
De jongen zal worden onderricht „in zijne consten van
springen, spelen, dansen op de coorde off anders in sijne
affairen ende exercitie”, blijkbaar een niet gemakkelijke
kunst; immers de jonge Antoni zal daarin worden onderricht
„voor soo veel hij sal connen begrijpen”. Natuurlijk worden
verder de gewone conditiën gemaakt; woning, voedsel,
kleeding die uitvoerig wordt beschreven zal den
leerling worden verschaft; na afloop der acht jaren zal
hij zijn meester nog een jaar als knecht dienen. Opmer
kelijk is in dit contract van acrobaten de zorg voor de
moraliteit van den jongen man: „hij sal oock niet mogen
UIT DE PROTOCOLLEN DER HAAGSCHE NOTARISSEN.