EEN AANZIENLIJK KATHOLIEK HAGENAAR IN DE l80E EEUW. I 7 I
Cornelis kwam niet meer in den Haag terug. In 1796
en Koninglijke Almanach voor
1) De Haagsche Princelijke
het schrikkeljaar 1788. p. 22.
zijn huis in de Molenstraat het dan ook werkelijk ont
gelden en het bleek geen ijdele voorzorg, dat hij de
stad had verlaten. Het huis was evenwel niet onbewaakt.
Zijn vriend Diert van Melissant bevond zich daar met
zijn neven Jan (vaandrig bij de Hollandsche guardes) en
Ceesje (cornet bij de Carabiniers), zijn nichten die bij
hem gelogeerd waren „beneffens alle zijne domestiquen,
die sig seer getrouw en cordaat gedraagen hebben”.
Uit denzelfden hiervoor aangelïaalden brief neem ik
nog over hetgeen hij zelf van den nachtelijken aanval
op zijn huis schrijft: „Des nachts toen het tumult van
oogenblik tot oogenblik toenam, kwam men met een ijselijk
gewelt aan mijn huys. Men sloeg de glasen in, men sogt
de blinden en deuren te forceeren, men schoot met scherp
en meer als 17 kogels snorden om de ooren van Diert”.
Nu evenwel bleek de groote tuin, waardoor vroeger
de veiligheid van het huis zoo dikwijls was bedreigd,
een middel om zich in veiligheid te brengen. Diert ont
vluchtte door dien tuin in den Princessetuin en zoo naar
de achterburen. Intusschen was de burgerwacht gehaald;
de Pruisische minister deed bovendien door kavallerie
en infanterie het gemeen verjagen en de straat van alle
kanten bezetten. „Miraculeus” zegt hij „is dus mijn huys
staande gebleven. De glasen wederom gemaakt sijnde,
heeft men deselve wederom aan stukken geslagen.”
De klapwacht riep des nachts
„Oranje heeft de klok, Oranje.” Maar het huis blee
nu bewaakt door een wacht burgers tot ongeveer het laatst
van October.