175
en
Onder verwijzing overigens naar de hoofdstukken I en
IV van mr. Posthumus’ boek voor een nauwkeurig over
zicht van de oude ontwikkeling der lakenindustrie en van
de lakenhandel en handelspolitiek, behoeft er hier slechts
op gewezen te worden hoe de drapeniers, de lakenhan
delaars, ook als wolhandelaars optraden. Hoe zij dus eerst
de grondstoffen kochten, die door verschillende arbeiders
spinners, wevers, vollers, scheerders om de voornaamste
te noemen lieten bewerken, om dan ten slotte het laken
als gereed product ter markt te brengen. Die markt was
natuurlijk in de eerste plaats de eigen stad en hare naaste
omgeving, waar de kleine kooplieden die de lakens
„uitsneden”, de wantsnijders voor den verderen afzet
zorgden. Maar het spreekt vanzelf, dat waar zoo’n groot
aantal arbeiders aan de productie samenwerkte, het pro
duct véél te overvloedig was voor dien kleinen behoeften-
DE DRAPERYE” VAN DEN HAAG II.
de op
industrie, is het toch alleszins wenschelijk de tweede
helft in ditzelfde jaarboek te doen volgen, behandeld op
dezelfde manier als dat eerste deel, d.w.z. met bijvoeging
van de op de zaak betrekking hebbende bronnen. De
beoefenaar der stadsgeschiedenis vindt nu alles bijeen
behoeft niet het toch altijd bezwaarlijke nazoeken te
doen in de lijvige publicatie van Mr. Posthumus. Boven
dien is mijne bronnen-verzameling, speciaal met het oog
op den Haag bijeengebracht, vollediger dan wat die
Leidsche over onze plaats geeft, terwijl ik ten slotte op
een belangrijk punt van de beschouwing van Mr. Posthumus
zoozeer afwijk, dat de uiteenzetting daarvan juist in ons
Haagsch jaarboek op hare plaats is.
Dit ter verklaring en ter verdediging van het feit, dat
ook na de genoemde publicatie, deze verzameling nog
het licht ziet. Wat zij ons leeren kan zij in hét kort hier
samengevat.