177
DE „DRAPERYE” VAN DEN HAAG II.
Zie daarover Posthumus, Geschiedenis, I p. 247 en vlg.
12
verderen verkoop zorg droegen. De Hanze, die een bij
zonderen vertegenwoordiger in Brugge had, deed telkens
pogingen om te zorgen, dat daar een stapelplaats ook
voor de Hollandsche lakens zou komen, (zie n°. 3) maar
daarin is ze niet, althans niet blijvend, geslaagd. x)
Reeds in 1452 en ’53 (n°s. 4, 5) beginnen de Hanze
steden bezwaren te maken tegen de hun markten over-
stroomende en de eigen fabrikaten verdringende Holland
sche lakenindustrie, maar zij kon dat bezwaar slechts
doen gelden, voor zoover die Hollanders niet uitsluitend
in Calais aangevoerde wol gebruikten maar ook inlandsche,
Vlaamsche of Schotsche wol verspinnen lieten. Het feit,
dat in elk geval de leek het onderscheid tusschen de
Engelsche en de andere lakens niet zoo goed kon zien,
wanneer het product eens gereed en geverfd was, zoodat
bedrog licht mogelijk werd, deed de Hanze een goed middel
aan de hand omdat zij er nu op aandringen kon dat er
een uiterlijk duidelijk kenbaar verschil zou worden gemaakt
tusschen de goede en de minder goede lakens. In 1453
vinden wij den Haag ook onder de enkele met name
genoemde Hollandsche steden aan welke een schrijven
in dien geest wordt gericht. Maar het schijnt niet zooveel
te hebben geholpen, althans in 1460 was er nog weinig
veranderd en werd de actie der Hanze weder met kracht
en volharding hervat, en ze werd nu in de eerste plaats
gericht tegen den Haag.
Toen ontwikkelde zich een belangwekkende strijd. Aan
één kant stond de Hanze, met bezwaren tegen het van
niet-Engelsche wol gemaakte laken in het algemeen,
vooral wel, omdat ze met leede oogen de krachtige
ontwikkeling van de Hollandsche steden aanzag en ze
niets liever hebben zou dan dat die op alle mogelijke