181 1) Zij komen beiden ook voor Drap. I, p. 285 en 286. DE DRAPERYE” VAN DEN HAAG II. dan een Haagsch (n°. 22), moest overal worden afge- kondigd; de Hanze schreef het in Oct. aan den Hertogelijken Raad in den Haag (n°. 23), den 4 Dec. kwam het bericht door een bode te Leiden (n°. 24), in het eind der maand weten wij van Hamburg dat het ’t verbod op de door de Hanze voorgeschreven wijze deed afkondigen, (n°. 25) in Januari 1466 eindelijk maakte ook de Duitsche koopman te Brugge het besluit bekend (n°, 26). Maar met dat al had den Haag nog in Juni van dat jaar de gewenschte verandering niet aangebracht, zoodat Leiden in een uitvoerigen brief (n°. 28) alle grieven weder uiteenzet en enkele steden het verbod van den verkoop nog eens herhalen (n°. 29). Den Haag was wel in Mei door den koopman te Brugge aangeschreven, maar het had door bemiddeling van den heer van den Gruythuse, den stadhouder van den Hertog, om uitstel gevraagd met het verzoek om nader overleg, omdat de voorgeschreven verandering zoo bezwaarlijk zou zijn, en het liever een andere wijziging zou voorgeschreven krijgen. Den machtigen man wilde men niet ontstemmen en het uitstel schijnt toegestaan; wij zien dan ook in Augustus een paar vertegenwoordigersvan de Haagsche draperie: Aernt Wolbrantsz., en Adriaan vanReygers- berchmet den schepen Jan Claesz. naar de Ham- burgsche dagvaart gaan, (n°. 32), waar dan eindelijk de zaak beklonken schijnt te zijn, en den Haag zal hebben toegezegd de wijziging in de zelfkanten te zullen voor schrijven. Tenminste dit is op te maken uit het feit dat als Leiden in 1470 weer onder toezending van nieuwe gekochte Haagsche lakens over dezelfde zaak klaagde (nos. 23 en 34) er toch gezegd wordt, dat het maken van een verschil niet slechts door de Hanze „berecesset”

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1910 | | pagina 194