HAAGSCHE STRAATNAMEN.
24O
den i2en Juli van dat jaar werd daarvan
aan de Bataafsche Burgerij
Waarschouwing.
De Raad der Gemeente van Amsterdam, in aanmer
king nemende het gemak, dat er, zoowel voor de inwoners
telkens dat het onnoodig is dat men aan deze begeerte
gehoor geeft en wel om deze redenenten eerste omdat
de reiziger voor wien zulks dan toch enkel noodig is er
niets aan heeft of hij den naam van elke straat weet,
daar hij den weg, in een voor hem vreemde stad toch
niet weet, en zoodra hij in een logement komt een bediende
kan krijgen, die hem door de stad geleidt, en al de namen
der straten desverkiezende opsomt, die men passeert. En
ook gaf ik mij tot antwoord dat het wederom schade
zou veroorzaken aan sommige ingezetenen, daar, wanneer
een vreemdeling uit de diligence stapt, er dadelijk een
stuk of vier arme jongelingen zijn, die als het ware uit
ééne mond vragen om den weg te wijzen, en dan, na dit
gedaan te hebben een vijfje of een dubbeltje ontvangen.
Mocht door deze kleine beschouwing het onnoodige
van zulk eene nieuwigheid worden ingezien, dan zal de
schrijver van deze letteren zich dubbel voor zijn geschrijf
beloond achten.”
Dat deze opvatting in het oer-conservatieve Haagje
van die dagen, niet op zich zelf stond, blijkt wel hieruit,
dat er nog 8 jaren zouden verloopen aleer men van het
practisch nut van een dergelijke maatregel overtuigd was.
Amsterdam was het daarin bijna een halve eeuw voor
uit, want reeds in 1796 waren daar de naambordjes
ingevoerd.
Bij besluit van
in de volgende publicatie
kondschap gedaan.
„Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap.