3i6
HAAGSCHE STRAATNAMEN.
eene bijzondere
en opgesierd, als
vervolgens in het
verhaalde mij eens iemand, dat dit kwartier der stad
deszelfs naam heeft ontleend van de slagters en vleesch-
houwers, welke aldaer, bij wijze van afzondering oudtijds
moesten wonen, en gelast waren, om van iedere koe,
elk kalf of ieder schaap, dat door hen geslagt werd,
eenen voor- en eenen achterpoot, in de plaats van accijns,
aan de armmeesters te leveren, ten einde daarvan soep
voor de armen te koken. Zij, die groote of volwassene
beesten slagtten, woonden in de Lange, doch die klein
vee of nuchtere kalveren doodden, moesten in de Korte
Pooten hun verblijf houden, en deze gewoonte zoude
dan tot in de 16e eeuw hebben geduurd; alzoo men,
omstreeks dezen tijd, eene nieuwe ordonnantie op het
beestiaal, en het regt der vleeschhal heeft ingevoerd,
waarvan wij op de kleine Groenmarkt hebben gesproken.
Doch hoe dit ook wezen moge, ik moet hier nu nog
bijvoegen, dat deze slagters en vleeschhouwers toen mede
een gilde of eene zoogenaamde broederschap hadden,
gezamenlijk met de leerkoopers en schoenmakers, welke
tweemaal des jaars, namelijk op St. Lukas- en St. Pietersdag,
in hunne gildekamers, boven de waag, vergaderden
en aldaar met elkander eenen vrolijken maaltijd hielden.
Op het feest van St. Lukas werd er ook met pijl en
boog naar den vogel geschoten. De geheele Pooten was
dan met kransen versierd, des avonds werden er pek
kransen gebrand en de woningen der slagters waren
fraai verlicht. Het gebeurde ook dikwerf, dat men op
zulke dagen een of meer vette ossen, van
zwaarte, met bloemkransen omhangen
in triumpf door de stad geleidde, en
slagterskwartier, de Pooten, liet verlotenderhalve waren
deze dagen inderdaad volksfeesten, want het grootste
deel der bevolking nam deel aan dezelve. In vervolg
van tijd, en toen bevolen was, dat de vleeschhouwers