320
HAAGSCHE STRAATNAMEN.
Hij heeft namelijk hooren verhalen, dat „dit kasteel of
slot oudtijds Duinrust genoemd werd, gesticht door den
•ridderlijken baanderheer Geldolph de Kortenaar, een der
voorouders van den in ’s lands dienst beroemden zeeheld
Kortenaar (een proefje van voorvaderen-fokkerij, dat zelfs
onze bekende fabrikant van voorouders, hem niet zal
verbeteren) maar dat die naam Duinrust in dien van Huis
ter Noot zoude veranderd zijn door een niet onmerk
waardig geval.” Hij voegt hier evenwel in een oogenblik
van zwakheid aan toe, dat hij voor de echtheid van het
verhaal niet kan instaan.
De baanderheer Geldolph, namelijk, een der getrouwste
vasallen van gravin Ada van Holland, bevond zich met
zijn vaan gewapende burgtsoldaten, op zijn ridderlijk
slot, toen deze ongelukkige gravin, zijnde de erfdochter
van graaf Dirk VII, en tevens de door vele edelen erkende
gravin van Holland uit hoofde van haar huwelijk met
Lodewijk grave van Loon, in ’s-Gravenhage gevaar liep
om door hare oproerige onderdanen, die graaf Willem I,
broeder des overledenen, huldigden, gevangen genomen
te worden. De baanderheer, het gevaar vernemende,
waarin de schoone achttienjarige gravin zich bevond,
wapende de knechten zijner vaan ten getale van veertig
man, stelde zich aan hun hoofd en rende, met uitgetogen
zwaard naar het Binnenhof, waar de muitelingen ver
zameld waren, voor het kasteel der gravin, sabelde alles
ter neder, wat hem als oproerling tegenstand bood, en
verstrooide, met zijne dapperen, eene bende van meer
dan tweehonderd man, drong tot in het verblijf der vorstin
door, deed haar op zijn paard stijgen, terwijl hij dat van
een zijner ruiters beklom en voerde haar, te midden der
nog verzamelde menigte, naar zijne burgt Duinrust.
Nauwelijks waren zij echter aldaar aangekomen, of een
ontzaggelijke drom oproerigen belegerde en omringde