3i II. UIT DE PROTOCOLLEN DER HAAGSCHE NOTARISSEN. Op huijden den 24 Marty 1654 compareerden voor mij Walterus Rietraet, openbaer notaris bij den Hove van Hollant geadmitteert in ’s-Gravenhage residerende ende den getuigen naergenoempt Sr Joseph Dinant, intendant van de grotten ende fontainen van Sijne Hoocheyt den Heere Prince van Orangien ende sijn rentmeester ende castelijn van 't huys van Niebourgh bij Rijswijck, als last hebbende van den heere Paul Tallange in name van Sijne Excellentie d’heere Grave van La Garde ter eenre ende Gillis Rossau Mr hovenier ter andere sijde, ende verclaeren zij comparanten met den anderen te sijn veraccordeert ende over comen te weten, dat de voornoemde Gillis Roussau aenneempt gelijck hij doet mits desen om Sijne gemelte Escellentie in qualiteyt van hovenier getrouwelijck te dienen ende alle goede diensten aen denselven te bewijsen, ’t gene mogelijk sal wesen, daertoe Sijne Excellentie hem sal believen t’employeren, waervooren hij Sr Joseph Dinant aen den voornoemden Gillis Roussau jaerlijcx tot tractement off huyre belooft te doen geven ende hebben de somme van vier hon- dert guldens Hollants maeckende hondert sestich rijcxdaelders ende daerenboven den cost voor den voornoemden Rossau alleen, vrij huysinge voor hem ende sijne familie, mitsgaders alle twee jaeren een kleet ende mantel t'leverij van den gemelten grave, ende bovendyen sal de voorn. Rossau contentement gedaen werden van sijne voyagie derwaerts in discretie van soodanige oncosten als hij sal comen te doen. Voorders is conditie soo den gemelten heere grave met den voornoemden Rossau niet wel en mochte sijn gedient ende dat hij hem soude willen verlaten soo sal den gemelten heere grave aan den selven gehouden sijn uyt te reycken de som me van hondert gulden Hollants boven sijne gagie tot 400 gulden jaerlijcx naer advenant den tijt dat hij hem sal hebben gedient, t’welck hem op sijn vertreck bij den gemelten heere grave sal werden verhantreyct. Voorders is mede geconditio- neert bij soo verre hij Rousau sich in denselven dienst niet wel en mochte vinden ende quame te quitteren, sal ge houden sijn den gemelten heere grave sulx dry maenden te voorens te waerschouwen, eer hij hem uyt sijnen dienst sal vermogen te begeven en denselven dienst quitterende sal de voorss. Roussau niet vorder hebben te pretenderen als sijne gagie, die hem schuldich soude mogen sijn, sedert de leste

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1910 | | pagina 39