Ó2 van eede, die hij oock gereet was te doen des noot ende daertoe versocht, hoe dat hij deposant omtrent Meij 1623 sonder den precysen tijt onthouden te hebben van Hans van der Meulen, mede meester borduijrwercker alhyer in den Hage, gecoft hadde eenige cantillie gimpen clinckant ende pilletten, waervan hij eenich hoedtbanden op de coop gemaect hadde, doch de cramers ofte winckeliers gevoelt hebbende hetselfde werck hebben gediffi- culteert ende geseyt dattet valsch was waerdeur hij deselve nyet heeft connen vercoopen. Is gegaen bij Lenart Nulck gout trecker alhijer in den Hage hem die vertoonende, heeft hij Lenardt deselve bewesen valsch te sijn. gelijck als hij deposant oock geweest was ten huijse van Merou, die deselve stofte oock voor valsch gekeurt hadde. Is daeromme genootsaeckt geweest weder- omme te gaen tot Hans van der Meulen, dagende dat hij hem bedrogen hadde ende stoffen vercoft die valsch waren ende nijet hem begeerden te betalen, voordat hij hem sijn schade vergoet hadde en waerop hij van der Meulen seijde: „ick verstaenu wel dat ghij mij nyet meent te betaelen omdat ghij segt het stoft' vals te sijn; maer siet toe, wat ghij doet het sal u ten besten nyet affgenomen worden ende suit u selffs in groote moyten ende swaricheyt bringen op te staen tegen het octroy van de Staten; want ick u de coopluyden opstieren die ghij haer werck veracht; cunt ghij het met haer goet maecken meucht toe sien”; ende eenge dagen daernaer Servaes Hellings wesende in den herberge van den gulden Leuw geasseciert met een persoon hem deposant ontbooden heeft, die doe tertijt aldaer gecomen is geassocieert met sijnen vader Evert Gerrits, palfenier van syne Excellentie, die hem affvragende off hij den man was die sijne stoffen ver achten, waerop gerepliceert werde bij den requirant, dat hij met hem nyet te doen hadde noch van hem eenich stoff gecoft maer van Hans van der Meulen, die valsch bevonden sijn, want ick mijn werck daer van gemaeckt aen mij moet behouden tot mijne schade; daerop hij Hellincx seijde, dat het sijn stoffen waren die Flans vercoft ende dat hij daer octroy van de Heeren Staten- Generael van hadde, daer uijt sustinerende nyet valsch maer een geoorlooft werck te wesenden deposant replicerende de stoffen sijn bij Merou noch bij van Nulck so nyet bevonden, waerop hij seijde: „Nulcx is een fielt ende een man niet op te achten die mij soo veel schuldich is, dat ik hem lichtelijck sijn bedde uijt sijn lijff doen vercoopen op de gevangenis soude doen leggen ende alle degeene die haer tegen de Heeren Staten octroy opposeren.” Omme nu den deposant te verflouwen, schreeff hij Hellings een UIT DE PROTOCOLLEN DER HAAGSCHE NOTARISSEN.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1910 | | pagina 70