DE GESCHIEDENIS VAN SOFIA VAN NOORTWIJCK. 91 „Soo sullen wij alleenlijk op hetgunt denselven hij zijn zoon afgeraden had met haar te trouwen en hem zelfs met geweld uit haar woning had gehaald. In het kort, hij ontkende zich aan eenige handeling te hebben schuldig gemaakt, die strijdig was met zijn ambt en zijne waardigheid. Hoflant, die op zoo hoogen toon sprak tegen de met de instructie der zaak belaste Commissarissen, richtte een adres aan de Heeren Staten van Holland, dat al evenmin blijk gaf van deemoedigheid. In dit stuk beklaagde hij zich over de uitgesproken schorsing en zette voorop, dat het niet tot de competentie van het Hof behoorde hem te vervolgen of disciplinair te straf fen voor feiten, die geenszins zijne openbare kwaliteit, maar zaken van huiselijken en intiemen aard betroffen. Verder poneerde hij niet te behooren tot de Baljuwen of andere personen, in de instructie van het Hof genoemd en waarover de judicatuur van dit college zich uitstrekte. Het door hem bedoelde artikel luidde„dat de Stadhouder en met hem de praesident en raaden naarstighlijck sullen doen inquireren om te vernemen de abuysen en delicten van Bailluwen en andere Officieren van deselve, die gehoort sijnde te corrigeren naer gelegenheit van saeken, en indien sij bevinden, dat sij bij merekelijk redenen schuit hebben, sulke te mogen suspenderen van hare diensten ofte officien bij provisie.” Door de Staten van Holland werd dit adres aan het Hof gezonden met een begeleidend schrijven, dat ophelde ring verzocht omtrent de daarin aangevoerde punten. Alles behalve aangenaam gestemd over de inmenging der Staten van Holland, was het antwoord van het hooge rechtscollege niet zeer welwillend Wij ontleenen aan dit uitvoerige schrijven de volgende beschouwingen

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1911 | | pagina 100