104 DE GESCHIEDENIS VAN SOFIA VAN NOORTWIJCK. Mevrouw van Noortwijck was blijkbaar weinig voldaan over den voortgang van hare zaken en zij besloot daarom haar heil hooger op te zoeken en tevens aan haar ver zoek eene wijdere strekking te geven. In het jaar 1703 verzocht zij om gratie aan de Staten van Holland Haar schrijven werd om advies en consi deratie gesteld in handen van den Voorzitter en Raden van het Hof en op 7 Juli 1703 gaf dit College daarop aan de Staten als hare meening te kennen Het Hof zag in de beschikking der Staten eene wel- komen gelegenheid om zonder er direct in genoemd te worden, de zaak te bestieren, de details der behandeling aan het beleid van Heeren Burgemeesters en Schepenen van Gouda overlatende. Hoe de onderhandelingen met de stedelijke regeering over de voorgenomen verbouwing van het tuchthuis ten „dat de Suppliante geene gratie en meriteert, nademaal den Souverain van den Lande niet gewoon is, in soodaanige infaame crimina gelijck als deselve wed. Van Noortwijck gecommitteert heeft, pardon te geven, soo vermeynen wij, dat sulcx te minder in dat geval behoort te geschieden omdat de voornoemde Suppliante’s confinement niet met de uytterste streng- heyt werd geexecuteert, soo als UEd. G. M. uyt de heeren der Stadt Gouda naarder sullen kunnen ver nemen”. dat den advt. Laurenburgh op die tijd, soo sy namaals van hem heeft gehoort, in het tugthuys is geweest om haar te spreken, dogh dat zij sulx op die tijt niet en heeft geweten, nogh acces bij de regenten voor ymant heeft laten versoecken.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1911 | | pagina 113