DE GESCHIEDENIS VAN SOFIA VAN NOORTWIJCK.
105
Gouda den 19 Aug. 1703.
behoeve der weduwe vorderden, zien wij uit het schrijven
dat haar raadsman, Advocaat Johan Louwerenbergh, daar
over tot zijne cliente richtte
Aan Vrouw Sophia v. d. Maa weduwe Noortwijck.
Mevrouw,
lek heb het bewuste geprojecteerde besteck van tim-
merage aan het tugthuys gesien, ’t geen mij in ver-
scheyde respecten mishaegt. Het eerste om dat als UE.
permissie suit hebben becomen tot eygen huyshoudinge
en vrijen uytgang binnen dese stad, het mijns oordeels
indifferent sal sijn, op wat plaetz van dien UE. is
woonende, wijders dat de stand van de plaetz, tegens
over een blinde muer van het weeshuys, (soo als seer
wel bij de oude regenten is begrepen geweest) niet
wederom en vereyscht als mede een gansch blinde
muer daer tegens over, waar inne mede resideert een
soort van securiteyt voor de heeren Regenten tegens
het uytbreken van de geconfineerdens, oock en sijn
aldaer om den hoogen heyning geen bequame ligten
te krijgen.
Maar dat de regenten selfs een huys hadden in de
stad buyten die plaatz waar inne UE. is en sulx egter
tot die plaatz specterende, soo soude UE. (na mij dunkt)
na dat U saeck nu leyd konnen werden ingewilligt,
dat UE. in soodanig huys konde gaan woonen, want
wonende in een sodanig huys onder de discipline egter
van de heeren Borgemeesteren deser stad en onder
benefitie van de albereyts gestelde cautie, soo soude
niet gesegt konnen werden, dat UE. niet U residentie
en had in een kamer van het tugthuys alhier gemerekt,