116
DE GESCHIEDENIS VAN SOFIA VAN NOORTWIJCK.
Noortwijck soude mogen hebben gemaect ter somme
van drie duysent en vijfhondert gulden (en verder
niet) toe. Belovende zij vrouw comparante binnen
den tijt van een en een half jaer de schulden voorn,
te sullen voldoen en betalen met het vercoopen van
effecten ofte negotiëren van penningen op deselve. Tot
naercominge van t gene voorsz. staet verbint zij Vrouwe
Comparante haer persoon en goederen geen uytgeson-
dert alle deselve speciael onderwerpende den Ed. hove
van Hollandt en generael alle reghten en gereghten en
consenteerde hier van acte dat aldus passeerde binnen
der Goude voorz: ter presentie van Cornells de Wolft
en Jan Riseel getuygen van gelooven hier toe versoght.
op den 29cn Augustii 1704.”
Het is mogelijk dat de moeder het geding stuitte toen
haar dochter in het ongelijk was gesteld en misschien in
plaats van naar haar echtgenoot en zijn schuldeischers terug
te keeren, bij haar te Gouda haar intrek genomen had.
Wij mogen aannemen dat na de teekening van boven
geciteerde borgtocht de vrede tusschen moeder en dochter
voor het oogenblik hersteld was.
De schuldeischers namen blijkbaar geen genoegen met
deze zekerheidsstelling en dit gaf haar aanleiding om zich
tot haar rechtsgeleerd raadsman, Adam van der Smalingh,
te wenden. Haar schrijven is curieus genoeg om het te
reproduceeren, want zij spreekt daarin met buitengewone,
doch waarschijnlijk weinig oprechte teederheid van haar
dochter.
Dit epistel luidde als volgt:
Mijn Heer,
lek hadde gemeent, dat de crediteuren van mijn
doghter met de borghtoght van 3500 gulden genoeght